Rubella
Rabella en toxoplasmose: immuunstatus bij meisjes van 12 tot 18 jaar
Gegevens omtrent de seroprevalentie tegenover rubella en toxoplasma bij jonge vrouwen in België zijn schaars.
In 1985 publiceerden Verhofstede en medewerkers [1] de resultaten van een onderzoek omtrent de evolutie van de immuniteit voor rubella en toxoplasma bij zwangeren in de periode 1976 tot 1983 in de regio Gent. Zij stelden vast dat in deze periode de immuniteit voor rubella toenam, terwijl deze voor toxoplasma daalde. De resultaten van een seroprevalentieonderzoek van rubella en toxoplasma dat in 1995 werd uitgevoerd bij 318 schoolgaande meisjes van 11 tot 18 jaar eveneens in Gent, tonen aan dat deze trend zich blijkt door te zetten [2].
In deze studie werden de antilichamen (IgG) tegen rubella en toxoplasma bepaald met « microparticle enzyme immu- noassays » (MEIA’s) op een IMx automaat (Abbott Diagnos- tics, N.-Chicago, Illinois) volgens de voorschriften van de producent (IMx Rubella IgG en IMx Toxoplasma IgG).
De titers van de antistoffen werden uitgedrukt in IU/ml.
Voor rubella werden waarden kleiner dan 5 IU/ml als negatief beschouwd, titers groter of gelijk aan 10 IU/ml werden als ondubbelzinnig positief geprotocoleerd. Voor toxoplasma werden waarden kleiner dan 2 IU/ml als negatief en waarden groter dan 3 IU/ml als positief beschouwd. Een dergelijke titer wijst op een doorgemaakte infectie en zorgt voor een levenslange bescherming tegen een acute infectie met toxoplasma.
Resultaten
Bij 313 van de 318 meisjes (98,4%) werden protectieve titers van antilichamen tegen rubella aangetroffen. Van de vijf meisjes die geen rubella IgG hadden, bleken er twee niet gevaccineerd te zijn. De drie overige zouden wel gevaccineerd zijn. Bij hen berust de seronegativiteit dan wellicht op een inadequate immuunreactie tegenover het vaccin waarbij geen of slechts zeer kortdurend een meetbare antilichaamproductie werd geïnduceerd.
Alhoewel er geen significante relatie werd gevonden tussen de leeftijd van de meisjes en de gemeten rubella IgG titers, kwamen de hoogste titers (>500 IU/ml) meest voor bij de jongere deelneemsters (12 tot 15 jaar).
Antistoffen tegen toxoplasma werden slechts bij 69 van de 318 scholieren (21,7%) aangetroffen. De waarden van de positieve titers schommelden tussen 4,1 en 300 IU/ml. In tegenstelling tot wat voor rubella IgG werd gezien, bleken de oudere deelneemsters (16-18 jaar) significant hogere titers te vertonen dan de jongere groep voor toxoplasma IgG. De frequentie van seropositiviteit van jongere versus oudere deelneemsters verschilde niet.
Commentaar
Alhoewel deze seroprevalentie studie slechts een beperkte omvang (323 personen) had en zich richtte tot een geselecteerde groep (humanoria-studenten), bevat zij toch enkele nuttige boodschappen :
– Het huidige vaccinatiebeleid (via de raadplegingen van Kind en Gezin en het medisch schooltoezicht) zorgt ervoor dat de seroprotectiegraad tegen rubella zeer hoog ligt en blijkbaar zeer hoog blijft. Verhofstede en medewerkers registreerden in 1983 reeds dat de vaccinale dekking zeer goed was. Het is bemoedigend vast te stellen dat dit niet afneemt. Deze resultaten moeten ons aanzetten om onverdroten door te gaan en zeker niet op onze lauweren te rusten. De revaccinatie op 12 jaar is zeer belangrijk.
– Dit onderzoek wijst erop dat een rubellavaccinatie zelden faalt (±1%). Om elk geval van congenitale rubella te voorkomen, blijft het nodig om de immuunstatus tegen rubella te onderzoeken bij elke vrouw met kinderwens, aan de hand van b.v. de vaccinatiekaart, en indien nodig de vaccinatie toe te dienen, samen met contraceptie gedurende 3 maanden.
– Slechts één op vijf van de onderzochte meisjes blijkt reeds een toxoplasma infectie te hebben doorgemaakt. Bijna 4 op 5 van deze jonge vrouwen is derhalve nog niet beschermd en kan de infectie tijdens een zwangerschap oplopen. Het blijft dus aangewezen dat bij elke zwangere de serostatus tegenover toxoplasma wordt onderzocht. Bij niet-immune zwangere vrouwen moeten, naast de serologische monitoring, daarom de klassieke preventieve maatregelen worden aanbevolen : vermijden van contact met katten, eten van rauwe groenten en rauw vlees, tuinieren, ...
– In 1983 vonden Verhofstede en medewerkers toxoplasma antilichamen bij 40,9% van de zwangere vrouwen. De drastische vermindering in seroprevalentie tussen 1983 en 1995 suggereert dat er een dalende incidentie is van toxoplasma infecties.
Het waargenomen verschil kan evenwel ook berusten op verschillen in de onderzochte studiegroep. De door Verhofstede onderzochte vrouwen waren gemiddeld een tiental jaren ouder dan de scholierenpopulatie en van een lager socio-economisch niveau.
Epidemiologie toxoplasmose in andere landen
Een korte raadpleging van de literatuur leert ons dat de seroprevalentie van toxoplasma sterk varieert van land tot land en soms van regio tot regio binnen éénzelfde land. Een onderzoek van zwangere vrouwen in verschillende regio’s van Zweden leverde seroprevalenties op voor toxoplasma die varieerden van 12% in Noord-Zweden tot 18% in de Stockholm regio en 26% op het eiland Gotland.
De globale seroprevalentie bij 9059 Zwitserse vrouwen bij de bevalling, bedroeg 46,1%. De seroprevalenties in de verschillende kantons verschilden niet significant.
Een recent onderzoek van de seroprevalentie van toxoplasma in Frankrijk en haar overzeese gebieden toonde aan dat 54% van de onderzochte vrouwen (globaal gemiddelde) antilichamen hadden, daar waar dit in 1983 nog 63% bedroeg. De seropositiviteit nam toe met de leeftijd. Er werden ook duidelijke regionale verschillen waargenomen. In 1993-1994 waren in Straatsburg slechts 20% van de 10-19-jarigen immuun voor toxoplasma, terwijl dit in Guadeloupe (in 1979) 60% was. Het Franse onderzoek [3] toonde verder aan dat de kennis van jonge vrouwen van de ziekte, van haar overdracht en van de preventieve maatregelen die door seronegatieve vrouwen tijdens de zwangerschap moeten in acht worden genomen, zeer wisselend was en dat er een duidelijke behoefte bestond aan educatieve ondersteuning op dit vlak.
Het is duidelijk dat een vaccin een grote aanwinst zou betekenen in de profylaxie van congenitale toxoplasmose. De seroprevalentie voor toxoplasma is in vele landen immers laag. Bovendien zijn de preventieve maatregelen niet steeds gekend, en moeilijk consequent te volgen. Ze kunnen een infectie ook niet met zekerheid voorkomen.
UZ Gent.
[1] Verhofstede C et al. Evolutie van de immuniteit voor rubella en toxoplasma bij zwangeren tussen 1976 en 1983. Tijdschrift voor Geneeskunde 1985; 41 : 719-22.
[2] Vandekerckhove C, Verstraete A, Leroux-Roels G. De immuunstatus voor rubella en toxoplasma bij meisjes van 12 tot 18 jaar. Tijdschrift voor Geneeskunde 1996; 52 : 319-323
[3] Carme B, Tirard-Fleury V. La toxoplasmose chez la femme enceinte en France : séroprévalence, taux de séroconversion et niveau de connaissance des mesures préventives. Tendances 1965-1995. Méd. Mal. Infect. 1996; 26 : 431-436.
Zoeken
Abonneer u op de nieuwsbrief