Bof
Nog altijd risico op epidemieën
Bof of dikoor (Parotitis epidemica) is een infectieziekte die nog steeds veel voorkomt in Europa: tussen 2000 en 2008 werden 950.000 gevallen gerapporteerd bij het European Center for Disease Control (ECDC). Geregeld duikt de ziekte epidemisch op in ons land en elders in Europa.
Tussen 2006 en 2010 was er wel sprake van een vermindering van het aantal gerapporteerde gevallen (van 8,7 naar 1,98 per 100.000).
Epidemiologie
In 2010 werden bij het ECDC 11.755 gevallen gerapporteerd door 27 landen van de Europese Economische Ruimte, waarvan 7.103 gevallen werden bevestigd in het labo (1).
Dat betekent een incidentie van bevestigde gevallen van 1,98 per 100.000 inwoners. De hoogste incidentie werd geregistreerd in Tsjechië (9,45/100.000), het Verenigd Koninkrijk (7,07/100.000) en Nederland (2,56/100.000). Van drie landen (Frankrijk, Duitsland en Lichtenstein) zijn geen gedetailleerde epidemiologische gegevens bekend door het ontbreken van een surveillancesysteem. In 2010 werden er wel drie epidemieën vastgesteld in Nederland, Duitsland en Schotland.
35% van de bevestigde gevallen waren niet-gevaccineerd, 34% had één dosis van het vaccin gekregen en 26% twee dosissen. Van 5% waren geen vaccinatiegegevens bekend.
De bevestigde gevallen kwamen voor in alle leeftijdsgroepen, maar lagen het hoogst tussen 15-24 jaar (9,2/100.000), gevolgd door de groep tussen 5-14 jaar (4,1/100.000) (zie grafiek 1).
De verhouding man/vrouw bedroeg 1,21.
Van de 7.445 gevallen waarvoor gege- vens beschikbaar waren, situeerde de seizoenspiek zich in het voorjaar (zie grafiek 2).
België
Medio 2012 was er een bofuitbraak in Vlaanderen, met de universiteit en hogescholen van Gent als kern. Meestal ging het om jongvolwassenen tussen de 18 en 24 jaar. In totaal werden in 2012 in Vlaanderen 2.178 gevallen gemeld, vooral in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Tijdens de eerste zes maanden van 2013 werden reeds 2.908 nieuwe gevallen gemeld.
In Wallonië werden tussen 1 januari en 30 juni 2013 1.086 gevallen gemeld. Het ging vooral om jongeren en jongvolwassenen.
Wat u moet weten over bof
Virus
Bof wordt veroorzaakt door een RNA-virus uit de paramyxoviridae-familie. De mens is de enige gekende gastheer van het virus.
In tegenstelling tot wat vroeger werd gedacht, bestaan er meerdere virus- stammen. Dat werd bevestigd door het bepalen van monoclonale antilichamen. Herinfectie door een van deze genotypes is mogelijk zowel bij gevaccineerde als niet-gevaccineerde personen. Wanneer de circulerende stam afwijkt van die in het bofvaccin, is de vaccinatie natuurlijk minder efficiënt. Dat verklaart, samen met het feit dat de vaccinale immuniteit na verloop van tijd vermindert, het opduiken van epidemieën, ook bij personen die gevaccineerd werden. Het virus kan geïsoleerd worden door een kweek van keeluitstrijk of urine. PCR is geschikt voor de keeluitstrijk-, urine- en speekselmonsters, en is voldoende sensitief indien de monsters zijn afgenomen binnen de eerste week na de eerste ziektedag. Met deze techniek kan het virus ook getypeerd worden. Specifieke antistoffen (IgM en IgG) kunnen met een immunofluorescentietest, IFT, of een ELISA aangetoond worden.
Bij ongevaccineerden is de meest aangewezen test het aantonen van IgM antistoffen in het serum. Deze kunnen meestal 3 dagen na de eerste ziektedag worden aangetoond en zijn tot enkele weken na de ziekte nog goed aantoonbaar.
Bij gevaccineerden is de sensitiviteit van de IgM-antistofbepaling onvoldoende. Bij gevaccineerden wordt dan ook PCR aangeraden.
Een (minstens) viervoudige titerstijging van IgG-antistoffen is zeer betrouwbaar maar vereist 2 bloedmonsters. Het eer- ste monster moet (bij voorkeur) binnen 3 dagen na de eerste ziektedag worden afgenomen.
Kliniek
Vóór de introductie van het vaccin werden bijna alle kinderen besmet met het bofvirus, vooral op het einde van de winter en in het voorjaar. Ook waren er toen soms uitbraken bij jonge mannen bij het begin van hun legerdienst. Sinds de invoering van de vaccinatie komt de ziekte nog zelden voor bij jonge kinderen. Maar bij jongeren en jong-volwassenen doen zich soms opstoten voor.
Het bofvirus infecteert de bovenste luchtwegen, waarna het virus zich vermenigvuldigt in het plaatselijke luchtwegepitheel en de regionale lymfeklieren. Tijdens de daarop volgende viremie verspreidt het virus zich naar de targetorganen: speekselklieren, pancreas, testis, ovarium en centraal zenuwstelsel.
Bof wordt overgedragen door inademing van vochtdruppeltjes en door direct contact met een besmet iemand. Mensen die besmet zijn, kunnen anderen besmetten, ook al zijn ze zelf niet ziek. Een geïnfecteerd persoon is vanaf 1 tot 2 dagen vóór het optreden van de parotitis tot 5 dagen na het begin van de zwelling besmettelijk.
De incubatietijd bedraagt gewoonlijk 16 tot 18 dagen, maar de ziekte kan 12 tot 25 dagen na de blootstelling optreden.
In zowat 20% à 30% van de gevallen verloopt de ziekte asymptomatisch
of met milde symptomen. Klassieke symptomen zijn een pijnlijke zwelling van de speekselklieren achter de oren, uni- of bilateraal (70% van de gevallen).
Ook andere speekselklieren kunnen opgezwollen zijn. 3 tot 5 dagen vóór de zwelling kan ook koorts, hoofdpijn, keelpijn, aangezichtspijn en pijn bij het kauwen optreden. Bij jonge kinderen kunnen de symptomen sterk lijken op een infectie van de bovenste luchtwegen.
Complicaties
Bof kan ernstige complicaties veroorzaken. Die kunnen optreden samen met of na de zwelling van de speekselklieren. Het gaat vooral om ontstekingen van het centraal zenuwstelsel. Vóór de vaccinatie was bof de belangrijkste oorzaak van een virale meningitis. Meestal gaat het om een milde vorm, die soms zelfs onopgemerkt verloopt en die meestal spontaan geneest. Een encefalitis is ernstiger en kan gepaard gaan met bewustzijnsverlies en coma. Dit is evenwel een zeldzame complicatie (1,8 à 3 per 1.000) en het is de belangrijkste oorzaak van overlijden door bof.
Bij jongens vanaf de puberteit kan de ziekte in 20 tot 50% van de gevallen leiden tot een ontsteking van één of beide teelballen (orchitis), wat een verminderde vruchtbaarheid, atrofie van de aangetaste testikel (30 - 40%) of uitzonderlijk steriliteit kan veroorzaken. Bij meisjes kan een ontsteking van de eierstokken (ovaritis) optreden, maar dat komt zelden voor (ongeveer 5% van de gevallen).
Ook pancreatitis, myocarditis, hepatitis, pijn in één van de grote gewrichten en tijdelijke nierfunctiestoornissen zijn eerder zeldzame complicaties, die meestal geen ernstige gevolgen hebben. Doofheid (in 80% van de gevallen unilateraal), treedt op bij ongeveer 1 op 3.400 à 20.000 gevallen.
Er bestaat een verhoogd risico op een miskraam als een zwangere vrouw tijdens het eerste trimester van de zwangerschap bof oploopt.
Het risico op complicaties ligt doorgaans hoger bij volwassenen dan bij jonge kinderen. Het preciese risico bij de sterkst getroffen groep (15-24 jaar) is evenwel niet gekend.
De ziekte verloopt milder bij personen die gevaccineerd zijn (2-3-4).
Vaccinatie
Vaccinatie is de enige preventieve maatregel.
In België bestaat het vaccin sinds 1967, maar het was pas in de jaren ‘80 dat de algemene vaccinatie van jonge kinderen werd aanbevolen. De vaccinatie kwam pas goed op gang in 1985 met de introductie van een trivalent vaccin tegen mazelen-bof-rubella (MBR). Sinds 1994 wordt aangeraden om op de leeftijd van 11-12 jaar een tweede dosis van het MBR-vaccin toe te dienen. Uit mathematische modellen blijkt dat een vaccinatiegraad van 85 à 90 % nodig is om een groepsimmuniteit (herd immunity) te bekomen en transmissie van het virus te stoppen (1).
De werkzaamheid en de veiligheid van het vaccin is afhankelijk van de gebruikte virusstam.
Tot 1992 werd in ons land de Urabe Am9-stam gebruikt. Dat vaccin werd van de markt gehaald omwille van de kans op bijwerkingen, vooral een verhoogd risico op aseptische meningitis (1/20.000 tegenover 1/100.000 voor de Jeryl Lynn-stam en 1/400 bij het wilde virus). Anderzijds bleek deze stam wel een betere seroconversie te geven: 84- 97% tegenover 63-96% voor de Jeryl Lynn-stam (3).
Er blijkt evenwel een verschil te bestaan tussen de werkzaamheid in klinische studies en de doeltreffendheid op het terrein. Tijdens een epidemie blijkt de doeltreffendheid (effectiveness) slechts 78 à 91% te zijn (3). Een Belgische studie toonde zelfs aan dat de doeltreffendheid slechts 64% bedraagt (5).
De antistoftiters die na vaccinatie worden bekomen, liggen lager dan die na een natuurlijke infectie. Zuigelingen van gevaccineerde moeders verliezen de antistoffen die ze van hun moeder hebben gekregen sneller dan wanneer de moeder een natuurlijke infectie heeft doorgemaakt (4).
De vaccins die momenteel in België beschikbaar zijn, bevatten volgende stammen:
– RIT 4385 (een afgeleide van Jeryl Lynn) in PriorixTM
– Jeryl Lynn in M.M.R. VaxPro.
Het vaccin wordt afgeraden voor zwangere vrouwen en personen met een immuundeficiëntie. Na toediening van het vaccin moet gedurende één maand een adequate anticonceptie worden toegepast. Het kan wel worden toegediend aan HIV-patiënten: kinderen < 16 jaar, met CD4 ≥ 15% en aan adolescenten ≥ 16 jaar en volwassenen met CD4 tussen 200-500/mm3 (6).
• Het Belgische vaccinatieschema bestaat momenteel uit 2 dosissen van het trivalente MBR-vaccin, waarbij de eerste dosis toegediend wordt op de leeftijd van 12 maanden en de 2de dosis op 11-jarige leeftijd. Bij volwassenen wordt aangeraden om een tweede dosis toe te dienen wanneer er twijfel bestaat of ze die tweede dosis als kind hebben ontvangen.
• Post-exposure vaccinatie is niet zinvol ter preventie van de ziekte. Studies suggereren wel dat toediening van een derde dosis een epidemie kan helpen bedwingen.
• Bof is opgenomen in de lijst van de te melden infectieziekten.
Aangifteplicht
• Vlaanderen
Sinds medio 2012 heeft het Agentschap Zorg en Gezondheid bof opgenomen in de lijst van de te melden infectieziekten onder de noemer “infectieziekten met een epidemische verheffing”. Concreet betekent dit dat artsen en laboratoria bij een vermoeden van bof dit moeten melden aan de arts infectieziektebestrijding in elke provincie.
Deze verplichting is sinds 1 november 2013 weer afgeschaft.
Verder wordt aangeraden de vaccinatie- status van de omgeving (gezin) na te gaan en indien nodig inhaalvaccinaties te geven.
– Voor personen tot 18 jaar kan men gebruik maken van de gratis vaccins van het basisvaccinatieprogramma.
– Personen ouder dan 18 jaar kunnen het vaccin op voorschrift zelf aankopen via de apotheek.
In geval van clusters (studentenhomes, internaten ...) kan het nuttig zijn om een speekseltest af te nemen van een aantal patiënten. Dat gebeurt in overleg met de arts infectieziektebestrijding. In die gevallen staat Toezicht Volksgezondheid in voor het beschikbaar stellen van het staalnamemateriaal, het transport ervan naar het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid en de daarmee gepaard gaande kosten.
Een patiënt met bof kan het beste thuisblijven tot 5 dagen na aanvang van de symptomen. Meer info.
• Franse Gemeenschap
Ook in de Franse Gemeenschap en in Brussel is bof een meldingsplichtige infectieziekte.
Elk geval moet binnen de 24u gemeld worden aan de medisch inspecteur
van de Franse Gemeenschap (tel 070/246.046 of via www.sante.cfwb.be, klikken op “déclaration des maladies transmissibles”.) In Brussel kan gemeld worden op deze site.
De Franse Gemeenschap (Decreet van 14/07/2011) voorziet bij een bofbesmetting :
– verwijdering uit de school tot volle- dige genezing;
– vaccinatie met het MBR-vaccin van alle leerlingen/studenten in de klas waarvan de vaccinatiestatus onbekend of onvolledig is; voor personen tot 18 jaar kan men gebruik maken van de gratis vaccins van het basisvaccinatieprogramma;
– informatie voor de ouders en de leerlingen/studenten.
Lees ook in Vax Info
– Bof-outbreak in een school (2005)
– Epidemieën van bof bij hoge vaccinatiegraad (2009)
– Uitbraak in Oost-Vlaanderen (2012)
Referenties:
1 Surveillance report. Annuel epidemiological report. Reporting on 2010 surveillance data and 2011 epidemic intelligence data. 2012. ECDC.
2 http://www.ecdc.europa.eu/en/healthtopics/mumps/basic_facts/Pages/factsheet_professionals.aspx
3 Plotkin et al. Mumps vaccines. Vaccines.
4 E. Leuridan, N. Goeyvaerts, N. Hens, V. Hutse, P. Van Damme. Maternal mumps antibodies in a cohort of children up to the age of 1 year. European Journal of Pediatrics. 2012 ; 171, 8 : 1167-1173
5 C. Vandermeulen et al. Bof-epidemie in een goed gevaccineerde populatie van schoolgaande kinderen. Vax Info 38. 2004.
6 Fiche HGR 8561 Vaccinatie bij immunogecompromiteerden en chronisch zieken.
Zoeken
Abonneer u op de nieuwsbrief